Zilster Kroniek

Januske de Post

Januske de Post: plichtsbesef naast humor
door Thieu Vlemmix

De wegen in ons dorp mochten in die tijd (vóór, en vlak na de 2e wereldoorlog) nog niet die naam hebben. Eerder waren het valkuilen. Bulten en gaten in karrensporen van zand of slijk. Verraderlijk en zwaar. Zilst was nog niet verhard. De postbode moest er elke dag overheen, met tassen vol brieven en andere post. Met een fiets die je ook niet kunt vergelijken met wat die heden ten dage is.

Die postbode was Janus, van het geslacht Senders dat al eeuwen met Zilst verbonden is. Hij werd geboren op 9 november 1901, trouwde met Bertha van de Oetelaar en samen kregen ze zeven kinderen.


Janus Senders in ‘tenue’

Onmisbare schakel
Iedereen noemde hem ‘Janus de Post’. Niet minder dan zevenenveertig jaar bracht hij voor de PTT de post rond, en was hij een beeldbepalende dorpsfiguur. Een onmisbare schakel in het dagelijkse dorpsleven. Als het hevig regende, herkenbaar aan de opvallende cape. En anders, in uniform en met de onafscheidelijke pet op het hoofd, de schoudertas vol brieven. Al op jeugdige leeftijd hielp Janus zijn vader met de post. Samen gingen ze naar Meerveldhoven, met de douwkar de post op halen bij de tramhalte. Bij sneeuwval gebeurde het wel eens dat de tram helemaal niet arriveerde. Ze keerden dan, na uren wachten in de kou, onverrichter zaken terug. Met zijn zestien jaar trad hij in vaders voetsporen. Het woord ‘ziek’ zou hij nooit kennen. Zijn gehardheid en plichtsbesef waren illustratief. Zijn baas was Adriaan de Bont, van het hoofdkantoor aan de Blaarthemseweg. Om 05.20 uur vertrok hij thuis al om er de post te sorteren. En om 08.00 uur ving de eerste ronde aan. Behalve de schoudertas, had hij ook nog twee fietstassen aan de bagagedrager hangen.

Hij bezorgde niet alleen in het dorp. In de eerste wereldoorlog was er op huidige plaats van het vliegveld een soldatenkamp gevestigd, waar de zogenaamde tweede bestelling van de dag gebracht moest worden. Enkele kilometers, ver. Het was dan meestal al avond. Dat ging over de Djept of het Muggenhol, wat lange tijd niet meer dan karrensporen waren. En zelfs die hielden op, voordat het kamp werd bereikt. Men kan zich licht indenken dat vanaf eind herfst, als de avonden vroeg invielen, en als de grond door veel slagregens sompig was geworden, niet alleen voor God, maar zelfs voor Januske – met zijn ontzagwekkende kennis van het Zilster grondgebied, de wegen soms ondoorgrondelijk en – erger nog – onbegaanbaar waren geworden. Maar de jonge besteller liet zich niet ontmoedigen. Toch moet menige valpartij z’n deel zijn geweest. Zo’n ‘buitenwandeling’ nam de gehele avond in beslag. Maar na die bestelling was Janus liefst 13 cent rijker. Gelukkig begon men in de vijftiger jaren zo langzamerhand met uitbreiding van de bestratingen. Het betekende voor Janus Senders een grote vooruitgang. Het maakte het leven een stuk aangenamer.

Pienter kopje
Je kon hem niks wijsmaken over de straten en de huisnummers. Van degenen die achter de deuren woonden, ook niet. Het zat allemaal opgeslagen, in dat kleine, maar pientere kopje van ‘m. Met veel mensen deelde hij hun wel en wee. Bij de één moest hij de brief voorlezen. Bij de ander hielp hij met het invullen van een formulier. Er waren in die tijd immers nogal wat dorpelingen die noch lezen noch schrijven konden. Die behulpzaamheid zat waarschijnlijk in de genen. Vader ‘Driekske den Booi’ had dat ook, en die was dertig jaar PTT-er geweest. Maar streng kon ie ook zijn, thuis dan. In de drukte van de kersttijd mochten zijn eigen kinderen wel eens meehelpen met het sorteren van de post. Dat gebeurde onder strikt postgeheim. Ze mochten niets vertellen van wat er op de kaarten stond en ook niet over wie de kaart zou ontvangen.

Door menigeen werd hij liefkozend ‘Januske’, genoemd, mede vanwege zijn kleine gestalte. Naar kinderen die langs de kant van weg liepen, wilde hij nog wel eens gekscherend roepen: “Charly Gaul, hier komt Charly Gaul”. Dat sloeg op de beroemde Luxemburgse Tour de France renner en ‘Engel van de bergen’. Tinus Senders van de Heufkens, herinnert zich dat nog wel. Tinus:”Dan nam hij een potsierlijke manier positie aan op de fiets met de grote tassen, alsof hij met een geweldige sprint bezig was en hij duidde de kinderen dat ze vlug aan de kant moesten”. Het wekte de lachlust van de Zeelster jeugd op. Daar zal Januske wel op uit geweest zijn. Voor de kinderen van Jan Dekkers in de Heuvelstraat was het antwoord, op de vraag hoe het met hem ging, altijd: “Tis 3-0 vur de kikvorse”.

Een andere hebbelijkheid was de manier waarop hij na gedane arbeid thuis aankwam. Gewoonlijk was hij in diepe gedachten verzonken. En hij draaide bij zijn huis – zonder ook maar even op of om te kijken, laat staan richting aan te geven – plotseling af. “Verdomme”, zo reageerde op een keer een fietser die hem inhaalde en vol in de remmen moest, “stik oew hand toch uit”. “Wà, hand uitsteeke”, zo reageerde Janus, “iedereen in Zilst wit toch dè ik hier woon”. Dat voorval zal zich zonder twijfel nog wel herhaald hebben.

Muziek en de buurtvereniging
Als trouw lid van de buurtvereniging, genoot hij bijzonder van optredens op de avonden van ‘de buurt’. Op een avond imiteerden drie straatgenoten – de gebroeders Siraar en Jan de Wit, samen met Jan Krüger – het virtuoze en befaamde Hotscha Trio. Met hun nep-harmonica’s, en terwijl de plaat buiten beeld op de achtergrond speelde, brachten ze Janus in extase. Hij beschouwde het als een klein wonder, wat zijn buren presteerden; dacht dat het allemaal echt was. Eerlijkheidshalve moet wel worden vermeld dat hij op dat moment al menig borreltje genuttigd had. Hij had trouwens iets met muziek en kon zomaar tijdens zo’n muzikale avond van zijn stoel opspringen. Onder het uitroepen van het woord Mazurka (Poolse dans) pakte hij dan een vrouw beet en begon er mee te dansen.

Hij maakte ook deel uit van het zangkoor Semper Crecendo, dat repeteerde in het café van Eliëns (Hèn Pei) bij de kiosk. In dagelijkse doen, was hij een vrolijke, eenvoudige en hardwerkende man, en goeie huisvader. Dat hij een apart gevoel voor humor had, blijkt uit tal van voorbeelden. Zo liet hij zich speciaal fotograferen met mevrouw Walraven – van de Kruisstraat nummer vijf – vanwege het verschil in lengte. Mevrouw Walraven was namelijk veel groter dan het ‘postmenneke’.


De kleine postman op de foto met mevrouw Walraven

Tijdens zijn ronde maakte hij ook graag een praatje met de mensen. Maar soms was daar simpelweg geen tijd voor. Natuurlijk luidde de eerste vraag steevast:”Januske, hoe ist?”. Dan kwamen er altijd antwoorden als: “Tis nog un minuut, zee Truut”. Een andere keer reageerde hij met:“We goan noar de kerruk, zee van dun Berk”. Of: “Ut is gedoan zee de kapeloan”. Eigenlijk niks zeggend en tegelijk veel zeggend. Het was een slimme en humoreske manier om er vanaf te zijn, en voort te kunnen met de post.

Natuurlijk was ie ook er trots op voetballende zoon Wim die als jonge speler het eerste van UNA haalde. Hij bezocht soms ook de wedstrijden. Je moest er dan niet gek van opkijken als ie tussen de aanhangers van de tegenstander opdook. Hij deed dan net alsof ie supporter van die tegenstander was, en zo kon hij ongestraft zwetsen over de grote kwaliteiten van zijn zoon.

De echte postbode, uit een echte postfamilie, overleed op 3 september 1979. Bijna 78 jaar oud. En na een lang en arbeidzaam leven. Op 6 september 1979 werd hij begraven op het parochiekerkhof van zijn Zilst.


Opa Janus met kleinzoon Eric

Met bijzondere dank aan Leo Loijen voor zijn bijdrage.

©2007 Heemkundekring Zeelst Schrijft Geschiedenis