Zilster Kroniek

Een leven lang vrienden

Een leven lang vrienden: Henkie en Tonnie van de Hoogstraat
door Thieu Vlemmix

Tonnie Kremers zag in 1946 in Zeelst het levenslicht, in de Hoogstraat op nummer 43. Henkie van Lieshout was van hetzelfde bouwjaar. Hij kwam er pas in 1949 wonen. Drie deuren verder, op huisnummer 49. Als peuters van drie trokken ze al snel met elkaar op. Vriendschap op het eerste gezicht. De bijzondere band welke toen begon, werd nooit door de tijd achterhaald. Vrienden zijn deze twee echte Zeelster jongens zestig jaar later namelijk nog steeds. De ene -Henkie- woont momenteel in Duitsland. De ander -Tonnie- bleef in het Brabantse. Henkie zette de geschiedenis van hun unieke vriendschap op schrift tegen der achtergrond van die dagen. Bij het huwelijk van zijn maat in 2005, overhandigde hij dat boekwerkje als huwelijkscadeau. Omwille van de ruimte werd de tekst fors ingekort, en bewerkt tot het volgende verhaal.

Voetbalveld
‘Ome Jan’ had voor het paard, en voor de wagen van Wasserij de Vries gezorgd. Vanuit Veldhoven huisde hij de familie Van Lieshout over naar Zeelst. Via de Molenstraat waren ze, tussen Bartels en Oerlemans door, het zandpad over gestoken. En daar lag het beloofde land: de Hoogstraat. Voor kleine Henkie was het natuurlijk een vreemde ervaring. Hij bleek bij voorbaat niet veel fiducie te hebben in deze nieuwe omgeving. Laat staan dat hij enig besef had van de prachtige tijd die hem hier stond te wachten. De vraag welke hij later op de dag aan zijn moeder stelde, sprak boekdelen: ”Wanneer gaan we nou naar huis”?

Schuin tegenover hun nieuwe pand, woonde de familie Oosterbosch. En daarnaast, vormde een grote ijzeren poort de ingang van het UNA voetbalveld. Janus Peters maaide er het gras en trok er met witkalk de lijnen. De jongens van de Hoogstraat, waaronder de twee vrienden, zouden later om de haverklap over het ijzeren hek klimmen. Natuurlijk mocht dat niet. Maar het gebeurde het toch. En ze voelden zich op het veld een Puskas of een Di Stefano. Als d’n Tuut (politie) kwam, dan was het rennen voor je leven. De aangrenzende korenvelden in. En de Hoogstraters werden nooit gepakt.

Armoei was troef in die tijd. Geen wc-pot, maar een gat in de grond. Geen riolering, maar een gierput. Voor de warmte en het koken was er een kolenkachel. Kolenboer Eliëns foerageerde met een mut viertjes of eierbriketten. Jan de Krant bracht ‘het nieuws’rond. Piet de Bont het brood in zijn rieten mand op de fiets. Jana Vingerhoets melk en eieren. Bij kruidenier Harrieke Senders ging alles op de pof. Het ‘schrijf maar op in het buukske’, klonk dan ook niemand vreemd in de oren. Aan de ene kant van Tonnie Kremers woonde de familie Habraken en aan de andere kant de familie Oerlemans.

Brave familie’s woonden er. Katholieke mensen. Op zondag naar de kerk. De kinderen ook nog eens elke dag naar de mis van acht uur. Vlak voor achten hoorde je Jufke Oosterbosch, alias Roy Rodgers (want zo noemde hij zich het liefst) op ‘de klumpkes’ rennen. Ook Tonnie ging ter kerke. Henkie echter niet. Zijn vader had de verhoudingen met de pastoor op scherp gezet, toen deze kwam informeren ‘of er nog niks op komst was’. Hoewel ze niet naar de kerk gingen, voedden ze hun kinderen wel katholiek op.

Pesten is iets van alle tijden. Henkie ondervond het toen hij scheel werd. De kinderen hadden geen mededogen en zongen:
“Schele wiep, schele wap, waarom luste gij geen pap,
waarom luste gij geen meel, daarom kijkte gij zo scheel”.

Tonnie en Henkie kwamen in de tweede klas bij elkaar te zitten. Bij meester Koot. De Lagere School werd doorlopen, via schoolmeesters als Baselmans, de Vries, Merkx, Klessens en Van Eindhoven. De woensdagmiddagen, de lange zomer vakanties, altijd plezier en actie. Slibberen en schaatsen op de Fivie, in de winter. Een prachtige tijd. De jaren vijftig en zestig, bloeiperiode van de Hoogstraat. Nadat de families Moonen en Van Delft er waren komen wonen, lag het kinderaantal er dik boven de honderd.

de Hoogstraatse voetbalclub HVC
Er werd gevoetbald bij het leven, ook door Henkie en Tonnie. Jaarlijkse hoogtepunten waren de straattoernooien. HVC heette de club van de Hoogstraat. Talloze anekdotes over de heroïek van die toernooien doen de rondgang. Eentje gaat als volgt. De Hoogstraat had tot 1957 het toernooi al tweemaal gewonnen. Drie keer betekende: definitief de beker. Iedere speler mocht de fel begeerde trofee dan een week voor het eigen raam plaatsen. Daar had men bijna alles voor over. In de finale was de Willibrordustraat (wederom) de tegenstander. Twee echte aartsrivalen stonden tegenover elkaar. Het werd een strijd op leven en dood, welke gelijk eindigde. Na elf strafschoppen won HVC. De vreugde was ongelooflijk. Maar ze duurde niet lang. Bij het Patronaat aangekomen voor de prijsuitreiking, ging het mis. De mededeling dat er protest was ingediend, sloeg in als een bom. De vader van Tiny Louwers, uitgerekend afkomstig uit de Willibrordusstraat zelf en arbiter in de finale, kwam met de mededeling op de proppen dat Wimke van Straten ten onrechte een strafschop had genomen (en ‘gezet’). Dat mocht niet, want hij was tijdens de wedstrijd uitgevallen en vervangen. De Hoogstraat kende zo’n regel helemaal niet, was woest, vond het oneerlijk en voelde zich bekocht. Aanvoerder Jan Oerlemans gaf echter toe. Het zou hem bezuren. De strafschop werd overgenomen in de speeltuin van het Akkereind, en… gemist. De Hoogstraat was in alle staten en Jan Oerlemans de grote zondebok.

Talenten
Niet veel later zou al dat gevoetbal grote talenten voor UNA opleveren. Zoals: Sjac Sandkuyl, Coen Broens, Wim Senders, Jan en Broer (Rinus) Bressers en Tiny van Laarhoven. Wim Bazelmans was met voetballen rechts. Broer Gerard echter, gebruikte alleen maar zijn linker. Dat kwam goed uit. Schoenen (van Quick) waren duur en zo konden de broers met één paar voetbalschoenen volstaan.

Maar het was niet enkel voetbal dat de klok sloeg. Er werd ook trefbal gespeeld. Men deed aan piepelenbergen, pik olie of dik. Er werd geloeld, gepintold en gekneld. Geknikkerd en gestuiterd, voetje van de grond, tikkertje en britsen met het Erdahl schoensmeerdoosje Vliegers werden vervaardigd met gekookte aardappel als plaksel. Daarbij waren de latjes meestal van Thijs Siebers afkomstig. De Hoogstraat, de volksstraat met het vele talent en zijn unieke mensen. Neem de muzikant Wim Bazelmans, die met ‘De Zingende Zwervers’ furore maakte. Een topklarinettist als Harrie Siebers woonde er. Nol Gepkens van gymvereniging Voorwaarts ging door het leven als de lenigste mens van Zeelst. Harrie van Keulen had de knapste kinderen, en vrouwke Koster kon goed luisteren en praten. Ze hield niet alleen alles in de gaten, maar deed daarvan onmiddellijk en (iets te) volledig verslag bij de Vrouwenbond.

Nieuw leven
Aanvang zestiger jaren gingen Henkie en Tonnie met elkaar op vakantie. Voor het eerst de wijde wereld in. De vleugels uit. Op de fiets, met de tent. Naar het buitenland vooral. Geweldige herinneringen, maar ook met flinke ontberingen. Langzaam werd de Hoogstraat  meer en meer achtergrond bij het nieuwe leven van de beide vrienden.

1964: er doemden serieuzere zaken in het leven op. Zoals de studie, het werk, de verkering… Ze zagen elkaar veel minder. Henkie ging op kamers in Nijmegen. En dan sloeg het toeval toe. Tegenover, bevond zich de grote Prins Willem Hendrikkazerne. Argeloos was Henkie bezig wat frisse buitenlucht op te snuiven. Hij kwam daarbij langs een wachtpost van de bewuste kazerne. En plots klonk er die vertrouwde kreet: ‘Henkie’. Het bleek Tonnie Kremers te zijn. Onberispelijk in uniform stond hij het vaderland te verdedigen, op wacht. En zo vonden ze elkaar stomtoevallig wederom. Vanaf dan zou dat echter nog maar mondjesmaat gebeuren. In de weekends bij hun beider UNA bijvoorbeeld. Nadat Tonnie tekende voor een militaire loopbaan, ontmoetten ze elkaar nog minder. Beiden gingen hun eigen weg. Haast onvermijdelijk bleef de vriendschap. Dat bleek eens te meer bij de bruiloft (aanhef) in 2005.

Henkie van Lieshout woont intussen al jarenlang in het buitenland. Maar hij is de kreet “Zilst blè Zilst” nog niet verleerd. Tonnie Kremers is het Brabantse trouw gebleven en is nog steeds fervent UNA lid. De jeugdherinneringen welke ze delen en hun voortdurende vriendschap, zijn uniek.

Het eigenzinnige dorp onder de rook van Eindhoven en aan de rand van de Kempen, heeft binnen het tijdsbestek van slechts enkele decennia veel van zijn pluimen verloren. De landerijen, de oude dorpskern, zijn karakteristieke dorpsfiguren, dat alles verdween bijna geheel en haast geruisloos. Het verlangen er naar terug is soms hevig. De dorpsgeest van toen waart nog slechts in ongrijpbare flarden rond. Het is maar goed dat we weten van dat verleden en er herinneringen als deze aan hebben.

Met dank aan de bronnen Tonnie Kremers, Henkie van Lieshout en Wim Bazelmans.