Uit de pers

Boekbespreking in In Brabant

Een onbekende meester
Boekbespreking door Cees Slegers
In Brabant, Tijdschrift voor Brabants heem en erfgoed – maart 2015

Na het lezen en bladeren in de twee delen van deze monumentale uitgave kreeg de recensent de neiging om het toetsenbord ter zijde te schuiven en met een vulpen in schoonschrift de bespreking te schrijven. De veelzijdige meester Cuijpers was namelijk naast schoolmeester, voordrachtskunstenaar, muzikant, chroniqueur en heemkundige ‘avant la lettre’ ook een schoonschrijver en virtuoos kalligraaf. Voorbeelden hiervan zijn in overvloed te zien in dit rijk geïllustreerde boek en de echte liefhebber kan op de bijgevoegde dvd nog inzoomen op de details.

Misschien voelt u zich als abonnee van dit blad en dus geïnteresseerd in de cultuurhistorie van Noord-Brabant een beetje beschaamd, omdat u zich afvraagt wie die Cuijpers is. Frank van der Maden stelt u echter al in de eerste zinnen van zijn inleiding gerust: bijna niemand kende hem meer, zelfs de mensen in Zeelst wisten al niet meer wie Cuijpers was.

Aan die onbekendheid is nu definitief een einde gekomen. De heemkundekring Zeelst heeft een monument voor hem opgericht in de vorm van een tweedelig boekwerk in een kloeke cassette. Een monument dat veel langer en waarschijnlijk ook veel betekenisvoller dan een standbeeld de herinnering aan deze figuur levend zal houden. Hiermee krijgt Cuijpers een plaats tussen die andere Brabantse vorsers, verzamelaars en kroniekschrijvers uit de negentiende en begin twintigste eeuw zoals de schoolmeesters Panken uit Bergeijk en Ouwerling uit Deurne, pastoor Juten uit Bergen op Zoom, de notaris/archivaris A. Sassen uit Helmond en C.R. Hermans en jonkheer Van Sasse van Ysselt, respectievelijk secretaris en voorzitter van het Provinciaal Genootschap.

In een minutieuze biografische schets geeft Frank van de Maden niet alleen een goed beeld van de persoon Cuijpers, maar biedt hij ook een bredere blik op de gang van zaken rond het onderwijs op het platteland in die tijd. Taal- en dialectdeskundige Jos Swanenberg komt samen met zijn Limburgse collega Ton van de Wijngaard tot de conclusie dat de waarde van Cuijpers vooral ligt in het feit dat hij zoveel dialectgegevens van de dorpen Zeelst en het Limburgse Neerritter verzameld en beschreven heeft. Hier konden taalwetenschappers gebruik van maken voor hun analyses en verklaringen. Ik miste op de bijgevoegde dvd een paar voorbeelden van dit dialect. Naast het grafische materiaal zouden een paar geluidsfragmenten op zijn plaats zijn, zodat je had kunnen horen hoe een bepaalde diftong (tweeklank) of glottislag {stembandploffer) klinkt.

Willem de Blécourt schrijft kritisch over de manier waarop Cuijpers volksverhalen verzameld heeft. Zo heeft deze niet opgetekend van wie hij de verhalen gehoord heeft en waar ze zich zouden hebben afgespeeld. Bovendien zijn de teksten te gepolijst; volksverhalen moeten letterlijk worden opgetekend met alle haperingen, herhalingen en vergissingen die daarbij horen. Cuijpers ging het in de eerste plaats om het verhaal zelf; de wetenschapper van nu is meer geïnteresseerd in de mensen die deze verhalen vertelden en wat voor opvattingen zij hadden.

Over de volksgebruiken wordt in de inleiding gemeld dat Cuijpers ook ‘uitingen van gedachtegoed’ heeft beschreven die tegenwoordig als ongewenst worden beschouwd, zoals het volksgericht of ‘toffelen’. De samenstellers formuleren, met het oog op de Zwarte Pieten-discussie, een disclaimer dat zij met deze uitgave geen propaganda willen bedrijven voor dit soort gebruiken. Cor van der Heijden noemt naast meester Panken in zijn bijdrage over dit onderwerp nog andere schoolmeesters en ‘chroniqueurs van de Kempen’ als Cornelis Rijken en Helmus Renders. Van der Heijden constateert dat Cuijpers, net als de kunstschilders van die tijd, een te romantisch beeld van een verdwijnende wereld schetste, maar is hem toch dankbaar dat hij een deel van dit culturele erfgoed heeft beschreven. ‘Hierbij nemen we zijn selectiviteit kieskeurigheid en vooral zijn idealiseringen romantisering op de koop toe.’

Een groot deel van de meer dan zeshonderd pagina’s worden gevuld met het schoonschrift en het kalligrafisch werk van Cuijpers. Het is bijna niet voor te stellen wanneer hij dat naast zijn vele andere bezigheden heeft gedaan. Het maakt het boek tot een lust voor het oog.

Buitenschoolse activiteiten 
Het meest werd ik toch geboeid door de persoon zelf in zijn ‘buitenschoolse activiteiten’ als directeur van het zangkoor, lid van de sociëteit, muzikant, feestredenaar en president van de harmonie L’Union fraternelle. Bij feestelijkheden in het dorp vervulde hij verschillende rollen die de volgende dag ook uitgebreid in de regionale pers werden beschreven. Van der Maden vermoedt zelfs dat Cuijpers zelf de hand heeft gehad in deze verslaggeving ‘of op zijn minst zeer nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming ervan’.

Dat hij levendig kon schrijven staat vast. Een waar juweeltje is zijn journalistieke reportage van de kerkwijding in Meerveldhoven door monseigneur Godschalk op zondag 28 en maandag 29 juli 1889 waarbij het hele dorp is betrokken. Al vanaf het middaguur is er veel volk op de been en Cuijpers schrijft in zijn verslag dat de komst van de bisschop nog wel even zal duren en stelt voor om de tijd te korten door ‘koutende en rondwandelende’ de opschriften in ogenschouw te nemen. Hij beschrijft vervolgens de samenstelling van de optocht om de bisschop in te halen. Alle verenigingen nemen deel met als hoogtepunt een praalwagen met daarop 36 ‘lieve bruidjes (…) pyramidaal gerangschikt’. De bisschop heeft die dag echter een druk programma en brengt eerst nog een bezoek van een uur aan de pastoor van Zeelst voordat hij om half zeven eindelijk bij de ereboog arriveert. Vervolgens worden alle toespraken in extenso weergegeven en ‘s avonds bruist heel Meerveldhoven van ‘gulle vrolijkheid’. De volgende dag kost het de onderwijzer/reporter zelfs moeite om door de opeengedrongen volksmassa door te dringen tot het priesterkoor. Na nog een dag van plechtigheden, feestcantates en toespraken is het tweedaagse feest afgelopen. ‘Nooit. geloof ik, heeft men in Meerveldhoven zoveel volks bij elkaar gezien.’ Alleen al dit uitgebreid verslag van twaalf pagina’s maakt voor mij dit boek de moeite waard. Je voelt je een directe toeschouwer bij dit feest tijdens de opbloei van het Rijke Roomse Leven. Veel materiaal voor dit boek komt uit de Brabant-Collectie van de universiteitsbibliotheek van Tilburg. Van der Maden wijst er als oud-medewerker van deze collectie op dat er nog veel meer voorhanden is. Zo liggen daar de ingevulde formulieren van een folkloreonderzoek van Sassen uit 1890 nog steeds ‘als een schone slaapster’ te rusten om wakker te worden gekust. Welke prins springt op zijn paard om die taak op zich te nemen? Het mag natuurlijk ook een prinses zijn.