Zilster Kroniek

Hegmulders vangen

De Heuvel in 1950, helemaal achteraan ’t snoepwinkeltje van Jantje Arts

Hegmulders vangen en snoepen bij Jantje Arts
door Thieu Vlemmix

Dit verhaal gaat over eenvoudige dagelijkse gebeurtenissen en omstandigheden in het Zeelst van destijds. En natuurlijk over mensen die het dorpsleven kleurden. Mijn generatie werd geboren tijdens of net na de oorlog. Ze groeide op in een tijd die je jezelf nu bijna  niet meer kunt voorstellen. Daarnaar terugkijkend, bestaat de indruk dat alles een stuk eenvoudiger en aangenamer was dan nu. Dat was zeker niet in alle opzichten zo. Zo gemakkelijk verliep het leven van alle dag niet. En al zeker niet dat van ons op de boerderij. Maar toch en misschien wel juist daarom, blijft achteraf de smaak van vroeger zoet.

Tot mijn zesde jaar woonde ons gezin op de boerderij van Heuvel vierendertig. Dat was vlakbij de kiosk. Je zag of hoorde er bijna geen verkeer. Wat fietsers, soms een paard met wagen. Auto’s, hoogst zelden. De bladeren van de bomen ruisten er zachtjes in de wind.

In 1951 werd de oude kiosk vervangen. Er kwam bestrating. De bomen bezweken niet veel later aan het gemotoriseerde verkeer. Het waren tekenen van de moderne tijd. De vernieuwing bleef niet steken bij de kiosk. Op den duur verdwenen veel oude panden, door verbouwing of nieuwbouw. De boerderij van Baetsen zou één van de laatste zijn, die werd afgebroken. Weliswaar zakte hij van oudheid en ellende bijna in elkaar, maar karakteristiek en mede bepalend voor de kom was ie zeker. Restauratie werd niet overwogen. De bijbehorende schop, het bakhuis en het grote erf, gingen eveneens teloor. Gelukkig verdween niet alles. Aan de overkant van de kiosk, richting Heuvelstraat, bevond zich de kruidenierswinkel van Trees van Santvoort. Het pand, met de in klassieke stijl opgetrokken voorgevel, bleef. Het behoort nu nog tot één van de (weinige) fraaie oude restanten van het dorpscentrum.

Voormannen, snoepwinkels en kroegen
Een markante persoon was zeker dokter Jansen. Naast zijn functie als huisarts, stond hij midden in het verenigingsleven. Harmonie L’Union Fraternelle en voetbalclub UNA hadden zijn hart gestolen. Figuren als ijscoman Janus Senders, de zakenmannen Willy van Santvoort en Sjef Eikemans, Lenie en Harrie van Wetten (elektriciteitszaak en Jamin winkel), kastelein en kapper Pietje van Keulen, Janus de Post (Senders), en Piet de Bont, wielerfanaticus, annex broodbakker, domineerden het Zeelster dorpsleven. Of tenminste toch het beeld ervan. Herinneringen aan het idyllische dorpsbeeld van toen, zijn er te over. Fien van de Enkabé, de groentewinkel van Drika en Jan de Kort, de oude fietsenzaak van Piet Meulenbroeks, het café van Hèn Pei. Ze waren allen aan de zuidkant van den Heuvel gelegen. En met een beetje fantasie hoor je ook nog de kar die ratelt op de keien…

Vlak naast ónze boerderij, bevond zich het bekende café van Sjackske van Oirschot. Daar werd voetbalclub UNA in 1929 opgericht. Meer dan twintig dorpskroegen telde Zeelst. Dat aantal was trouwens niks teveel. We hielden immers een reputatie hoog, waar het de kunst van ’t drinken betreft. Het gezegde luidde – met een knipoog naar het beroemde gerstenat – niet voor niets: ‘uit gouden korenaren schiep God de Zeelstenaren’, etc. Een vetpot was dat kennelijk niet, want de meeste van de kroegbazen deden er nog iets bij. Ze waren ook kapper, kleermaker, of zo.

De school
In dit pure dorp aan de oostelijke zoom van de Kempen, kon de jeugd z’n draai wel vinden. De school stond natuurlijk centraal. Eerst de kleuterschool, met de onovertroffen hartelijke juffrouw Jo. Later, de grote school. Dat was wennen, met de strenge schoolmeesters. Maar het hoorde bij die tijd. Als leerlingen sloegen we terug met weinig vleiende bijnamen als ‘de Kuus’, ‘de Zure’ en ‘IJzeren Alva’ (de oude Spaanse overheerser). Behalve dat deze laatste ons wilde opleiden tot goeie oppassende wereldburgers, had hij nog grotere ambities: Rusland bekeren! Hij droeg de klas op om elke avond, voor het naar bed gaan, als schietgebedje ‘God van de wereld red Rusland’ te prevelen. Uiteraard baden we in onze onschuld Jezus bijna van het kruis.

Een geliefde bezigheid in mei en juni, was het vangen van hegmulders. Zoals in de beukenheg bij dokter Jansen, of bij Verberne tegenover de school. Deze kevers werden in weckflessen verzameld. Zonder enige vorm van mededogen bonden we een draadje aan de pootjes, zetten de diertjes op onze handpalm en zongen:“Hegmulderke, hegmulderke, tel oew geld en ga dan nog eens vliegen”. Dat viel natuurlijk niet mee voor de meikever in kwestie. Maar wij hadden de grootste lol.

In het al genoemde winkeltje van Trees van Santvoort kochten we snoep. Ze had er werkelijk alles. Binnen een bereik van nauwelijks honderdvijftig meter, bevonden zich trouwens nog diverse andere snoepparadijsjes. Behalve de snoep van Trees, was er die Jantje Arts – bijna tegen de kerk aan – en aan de overkant de nering van Mieke Keeris. Een soort van bedevaartsplaatsen voor ons kinderen. Van of naar de (lagere) school kwam je er alle dagen langs. Zuigen aan een simpel stukje zoethout. Zwart-wit of snoeppapier op de tong. En ‘t kostte ongeveer niks, een cent of zo.

Speelplekken
Het stadse Eindhoven, was voor ons – letterlijk – nog een (Strijpse) brug te ver. De Valgaten in ons eigen dorp was een gekend speeldomein. De eindeloze vakanties in lange zomers. Altijd bezig. Naar de blokhut, bij de Brembocht. Of – nog avontuurlijker, iets verder ook – naar ‘het Vessems ven’ voorbij de koepelgraven. Zwemmen, krutjes rapen. De rust van de omgeving. Boven het glinsterende water, de waterspinnen en libelles. Erin, kikkers en kleine visjes. De natuur op zijn allerbest. Kindergeluk.

Ambachtelijk
Ook Mulder Janus Kerkhofs – later Piet en Antoon, en het geluid van de wiekende molen, zijn onlosmakelijk verbonden met dit tijdsgewricht. Zoals dat geldt voor kolenboeren als de Eliënsen. Voor de smid – waar nu de Waterslaper gevestigd is – zijn aambeeld, blaasbalg en smidse; de boeren lieten er hun paarden beslaan. De NCB, ofwel ‘d’n Boerenbond’ daar recht tegenover. Daarachter ‘d’n eierbond’. Oer ambachtelijke schoenmakers als Sjef Loijen en Jan Louwers, repareerden zich een ongeluk. Nieuwkoop was er immers nauwelijks bij. Ik kwam nogal eens bij Loijen. Zoon Henk was mijn schoolmaat. Met eigen ogen zag ik hoe Sjef zijn brood ‘in het zweet des aanschijns’ verdiende. De druppels parelden hem op het voorhoofd, drupten op zijn – op het puntje van z’n neus hangende – bril en van zijn gezicht.
Je zou daarbij warempel vergeten, dat er nog gewone arbeiders in Zeelst bestonden. Ze waren er natuurlijk wel. Massaal vonden ze werk vlak bij de deur. Honderden werkten als sigarenmaker bij het Duc George van de gebroeders Baselmans, tientallen als wever in de textiel (Habraken) of in steenbakkerij de Koraal, eind Blaarthemseweg.

Vrijerspad
Ach, in het Zeelst van toen paste ook de onvergankelijke romantiek, in dit geval die van het ‘Friedus pèike’. Aan weerskanten ervan groeiden de heggen bijna even hartstochtelijk de hoogte in, als de mate waarin de liefde er veelvuldig opvlamde. Het uitdagende vrijerspad  begon bij de Heuvel, ter hoogte van het voormalige pand van Fridus Baselmans (later bakkerij Troost, nu dierenspeciaalzaak). In een hoek van negentig graden boog het op de T-kruising naar rechts, richting de Kruisstraat. Het eindigde daar waar nu kapper Somers gevestigd is. Naar links echter kwam je langs de weilanden van Baetsen, waar ooit de kermis stond. Het pad liep hier door open veld, en hield op bij de Linde, nabij het huis van de bekende voerman Harry Prinzen.

De maandagen stonden in het teken van ’de was’. In heel het dorp hing het Zeelster ondergoed, de sokken, boezeroenen enz., aan de lijnen te wapperen in de wind. Het linnen of witgoed werd door de huisvrouwen – al dan niet gesteven – uitgelegd op het gras. Op de vele bleekveldjes achter of langs de huizen. Die was, vertelde veel over een gezin of familie. En het vormde dikwijls ‘t begin van menige dorpsroddel.

Tot mijn verdriet verhuisden we dus, in 1950. Het dorp uit, naar de Zeelster hei. Om precies te zijn: de Djept. Bijna aan het einde van dit slingerende karrenspoor – met een door paaltjes afgebakend fietspad er langs – rees onze boerderij met de naam ‘Nooitgedacht’ hoog op; landinwaarts op vijftig meter van de zandweg. Als een baken in een soort van niemandsland. In de verte boezemde de geheimzinnige donkerte van de Oerse bossen vrees in. De omgeving bestond verder uit weiland, akkers en hei. Vlak land. En daar boerden we verder. Ons gezin groeide. Ook in aantal.

©2006 Stichting Zeelst Schrijft Geschiedenis